Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Een apologie voor de apologetiek

14 maart 2018

 

Waarop rust ons geloof? Wij publiceren hier een interview met Emmanuel Cabello auteur van Geloven vandaag? Christendom en moderne rede. Dit gesprek werd gepubliceerd in het tijdschrift Emmaus, van januari 2018.

 

 

In de loop van de 20ste eeuw heeft de apologetiek stilaan aan belang ingeboet. Welke de oorzaken van deze evolutie ook zijn, feit is dat men de apologetiek almaar minder als een respons op ‘aanvallen’ van protestantse of rationalistische ‘tegenstanders’ is gaan zien. De ‘tegenstanders’ van nu zijn eerder de gelovigen dan de ‘ongelovigen’, zegt René Latourelle, SJ, bij wijze van boutade (Nouvelle image de la fondamentale, in: R. LATOURELLE, et G. O’COLLINS, éd., Problèmes et perspectives de théologie fondamentale, Desclée-Bellarmin, Paris-Tournai-Montreal, 1982, p. 71-72).

Maar misschien zijn we tegelijk van een al te optimistische of naïeve apologetiek overgegaan naar een overdreven pessimisme (cfr. Charles MOREROD, Quelques athées contemporains à la lumière de S. Thomas d’Aquin, in Nova et Vetera, 82,2 [2007], p. 151-202), ingegeven door een wantrouwen in de rede. We zijn nu op het punt gekomen dat militante atheïsten de indruk hebben dat ze het terrein van de rede op hun eentje mogen bezetten. Hebben we niet te snel de taak opgegeven om een redelijk antwoord te proberen te geven aan het scepticisme? Enerzijds zijn we het de atheïsten en de ‘zoekenden’ verschuldigd hun opwerpingen ernstig te nemen, als blijk van respect voor elke gesprekspartner. En anderzijds mogen we de gelovigen zelf niet in een rationeel vacuüm laten waarin ook het geloof snel verijlt.

Dit zijn bedenkingen die mijn nieuwsgierigheid verklaren toen recent een boek over apologetiek onder mijn ogen kwam: Geloven vandaag? Christendom en moderne rede (De Boog-Betsaïda, Utrecht-‘s Hertogenbosch 2017, eerst verschenen in het Frans in 2014). De auteur, Mgr. Manuel Cabello, priester en vicaris van het Opus Dei in België, is doctor in de Theologie (Universiteit van Navarra).

Na lectuur ben ik er nog meer van overtuigd dat het christendom en de gelovigen van nu er alle belang bij hebben de apologetiek weer ernstig te nemen. Bovendien hebben de heldere stijl, de rigoureuze argumentatie en de rustige toon me zin gegeven om de auteur niet zozeer aan de tand te voelen (daarvoor was ik al te zeer voor de zaak gewonnen), maar vooral om met hem in gesprek te gaan en enkele vragen op hem af te vuren die in de lucht hangen.

Mag ik met een uitdagende vraag beginnen? Apologetiek staat in principe voor rationele verantwoording en verdediging van het geloof. Maar het geloof is een genade van God en als dusdanig geen kwestie van rationaliteit. Waarom dan überhaupt een boek over apologetiek schrijven?

Het geloof is inderdaad een vrucht van Gods genade. Het is echter ook rationeel. Indien het geloof geen verband houdt met de rede, sterker nog, indien het met haar in strijd is, zou dat willen zeggen dat God en ook de Openbaring irrationeel zijn, dat ze ons dingen willen doen geloven die ingaan tegen de rede waarmee diezelfde God ons heeft willen uitrusten toen hij ons schiep. Wat evident absurd is.

Wil u daarmee zeggen dat het geloof te bewijzen is?

Als ik dat zou beweren, zou ik in de tegenovergestelde fout vallen. Tot het einde van de 19de eeuw, en zelfs later, had een belangrijke stroming binnen de apologetiek een min of meer uitgesproken neiging om dit extreem standpunt in te nemen.

Een andere stroming, die tegenwoordig meer aanhangers heeft, onderscheidt zich in twee punten van de net vermelde stroming. Ten eerste neemt ze een minder rationalistische houding aan. Daarmee wil ik zeggen dat ze het geloof niet wil bewijzen. Ten tweede legt ze er de nadruk op (in de lijn van het denken van de H. Augustinus en Blaise Pascal, en tevens van John Henry Newman en Maurice Blondel) dat de apologetiek zich niet uitsluitend tot de rede mag richten. Ze moet ook de gevoelens, zeg maar het hart, aanspreken.

Dit gezegd zijnde, er dringt zich hier een belangrijke precisering op: de vraag over het bestaan van God behoort strikt genomen niet tot de apologetiek, maar tot de filosofie, met name tot de tak van de filosofie die klassiek ‘natuurlijke godsleer’ wordt genoemd, ook nog, ‘theodicee’. Veel denkers hebben al altijd beweerd dat de filosofie het bestaan van God kan bewijzen. Denk maar aan de beroemde ‘vijf wegen’ of het ‘ontologisch argument’.

Zijn deze argumenten nog van deze tijd?

Ik denk van wel. Het probleem is dat het niet altijd gemakkelijk is, ook niet voor goed opgeleide mensen, om filosofische redeneringen te aanvaarden of zelfs maar te begrijpen. In onze tijd zijn we blijkbaar geneigd te denken dat alleen natuurwetenschappelijke bewijzen ons zekerheid kunnen geven.

Om mijn antwoord op vorige vraag af te ronden nog dit: de apologetiek heeft dus de vraag over het bestaan van God in haar studiedomein opgenomen, en aan de louter filosofische of metafysische redeneringen een aantal argumenten toegevoegd, die van een andere orde zijn, die de persoon in al haar dimensies aanspreken, die ertoe kunnen bijdragen de geest voor het bestaan van God open te stellen. In mijn boek heb ik in verband met de Godsvraag zowel deze argumenten als de filosofische redeneringen willen aankaarten.

Het eerste hoofdstuk van uw boek concludeert dat het niet onredelijk is te geloven in het bestaan van een wezen dat aan de oorsprong van het universum ligt. Kan u ons vertellen hoe u tot de volgende stap van de apologetiek komt: dat God tot ons heeft gesproken, meer nog, dat hij op de aarde is ‘afgezakt’ in de persoon van Jezus Christus?

Ik heb me nooit een zwijgende God kunnen voorstellen. Als we tot de conclusie komen dat er een alwetend en almachtig wezen is, dat aan de oorsprong van het universum ligt, en dus ook van ons leven, dan vind ik het niet onredelijk het volgende te beweren: als dit wezen er zo veel belang aan hecht dat wij bestaan, dan is het zeer goed mogelijk dat het ons ook iets gezegd heeft over wat hij van ons verwacht.

Elke redelijke persoon zou dan moeten besluiten dat het uiterst interessant zou zijn te weten te komen wat die God ons te vertellen heeft, want het is zeker oneindig veel belangrijker dan al wat Aristoteles, Kant of Einstein heeft kunnen zeggen. Het is onthutsend vast te stellen dat men hiervoor vaak geen redelijkheid kan opbrengen.

Kritisch en grondig de mogelijkheid onderzoeken van een God die tot ons spreekt, lijkt me redelijker dan mijn kritische geest bij voorkeur te gebruiken om alle mogelijke aanwijzingen van een goddelijke boodschap a priori belachelijk te maken of te proberen weg te moffelen. Dit laatste lijkt me niet verstandig.

Akkoord. Maar daarmee is nog niet aangetoond dat God zelf ons zijn boodschap heeft overgebracht, door toedoen van Jezus van Nazareth, zoals wij christenen geloven.

U gebruikt het werkwoord ‘aantonen’. Persoonlijk zou ik dit woord in deze context niet in de mond nemen, omdat het ook als ‘bewijzen’ kan begrepen worden. Het is echter niet te bewijzen dat Jezus van Nazareth, zoals we Hem door de evangelies kennen, ons Gods eigen woord is komen verkondigen, en nog minder, dat hij God zelf is. We kunnen wel historische argumenten aanvoeren, zoals de apologetiek al 20 eeuwen doet, om te ‘tonen’ (dus niet ‘aantonen’) dat deze bewering verre van rationeel ongegrond is. Dat is wat ik in het tweede hoofdstuk van mijn boek heb willen doen.

Laten we hier stap voor stap gaan. Want het mysterie van Jezus Christus lijkt me van enorm belang, zo mogelijk nog meer voor de christenen van deze tijden dan voor die van de eerste tijden. Kunt u ons eerst zeggen of we met zekerheid kunnen zeggen dat Jezus van Nazareth werkelijk geleefd heeft?

In de mate dat de geschiedkunde van toen in staat is zekere feiten over te brengen, kunnen we daar bevestigend op antwoorden: Jezus van Nazareth is een historische figuur, die in Palestina heeft geleefd toen Pontius Pilatus daar prefect was; hij werd gekruisigd, is gestorven en zijn leerlingen beweerden dat hij verrezen is. Dit zijn feiten die ook door Joodse en Romeinse historische bronnen worden vermeld. Er zijn ook talrijke andere woorden en daden van Jezus door de evangelies en andere boeken van het Nieuwe Testament overgeleverd en die we met vrij grote zekerheid kunnen bevestigen.

Als we niet twijfelen aan het bestaan van Seneca of Vergilius of andere figuren van de vroege oudheid, zoals Homerus of Socrates, zie ik niet in waarom men het bestaan van Jezus in twijfel zou trekken, tenzij omwille van antichristelijke vooroordelen.

Wat met de goddelijkheid van Jezus Christus? Het lijkt me moeilijker om zich hier met puur rationele argumenten over uit te spreken?

Inderdaad. Op dit punt mogen we alleen uitgaan van christelijke bronnen, met name het Nieuwe Testament en vooral de vier evangelies. Hier rijst het bekend probleem van de historische betrouwbaarheid van deze bronnen.

De betrouwbaarheid van de christelijke bronnen werd al in de oudheid betwist, bijvoorbeeld door Celsus. Origenes heeft zijn kritiek vrij goed gecounterd. Op een meer systematische manier, maar eerst nog in beperkte mate, begon men in de protestantse wereld van de 18de eeuw vraagtekens te zetten bij die bronnen, met name door het werk van Hermann Samuel Reimarus, postuum uitgegeven door Gotthold Lessing.

In de 19de eeuw brak het zogenaamde liberale protestantisme door. Met een vreemdsoortige ijver heeft het de betrouwbaarheid van de evangelies proberen te ondermijnen en hierbij een aantal katholieke theologen in hun kielzog meegesleept, onder meer Alfred Loisy, die aan de oorsprong van de modernistische beweging ligt. Sedertdien heeft het onderzoek van de Bijbel wel veel vooruitgang geboekt. Je kunt zelfs zeggen dat de historische betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament er sterker uitgekomen is.

In dit verband is het boek over Jezus van Joseph Ratzinger of Benedictus XVI van groot belang. Want het is een praktische demonstratie van het feit dat het redelijk is de goddelijkheid van Jezus Christus te affirmeren uitgaande van het Nieuwe Testament, met name uitgaande van die teksten die ook door het grootste deel van de critici geaccepteerd worden.

Welke is in uw ogen het voornaamste argument dat ons toelaat om aan te nemen dat Jezus God is?

De voornaamste reden is volgens mij de samenloop van twee feiten: het feit dat Jezus uitdrukkelijk zijn goddelijkheid heeft geclaimd en het feit dat zijn opstanding zijn claim heeft bevestigd. (Let wel, ik antwoord op uw vraag, ik wil dus zeker niet zeggen dat dit argument op zich de kracht bezit om het geloof op te wekken, maar gewoon dat het volgens mij een sterk argument is dat de weg naar het geloof kan voorbereiden.)

Ik wil er nog aan toevoegen dat het bestaan van de Kerk ook een sterk argument is dat pleit voor de geloofwaardigheid van de verrijzenis. Het krachtig ontluiken van de Kerk ‘op het lijk’ van een mislukte pseudo-messias is in mijn ogen ondenkbaar.

Wie het vervolg wil lezen, kan hier klikken.

Jacques Leirens is priester, Doctor in de geneeskunde en de filosofie. Het boek is hier te verkrijgen. Twee kleine verbeteringen werden in dit artikel aangebracht op 16-3-18.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Daarmee zijn we in het derde hoofdstuk beland: Kunnen we vertrouwen stellen in de Kerk? Maar laat nu net de Kerk de grootste struikelblok zijn op de weg naar het christelijk geloof…

U hebt volkomen gelijk. Er wordt dan ook veel gesproken over de zware fouten of zonden van de Kerk. Het zou juister zijn te spreken over de zware fouten of zonden van de christenen, met inbegrip van priesters, bisschoppen en enkele pausen.

Enerzijds mag men de bewezen strafbare feiten niet proberen te verdoezelen, of erger nog, te ontkennen. Daarmee vergroten we alleen maar het aangedane leed. Het onrecht moet rechtgezet en het leed gelenigd worden; dit zijn heilige plichten. Maar anderzijds valt de Kerk niet samen met de mensen die haar samenstellen. We mogen niet vergeten dat de Kerk voor ons, christenen, ook een mysterie is, een mystieke realiteit, die Christus als hoofd heeft, de Heilige Geest als ziel, de heiliging van de mensen als finaliteit en het Woord Gods en de sacramenten als middelen. Dit zijn ook allemaal heilige realiteiten!

Bovendien, zoals Joseph Ratzinger ooit gezegd heeft, waar geen Kerk bestaat, is God in een zekere zin ook niet aanwezig, omdat zijn stem er niet aankomt; de wereld blijft verstoken van de volle waarheid. Alleen door het geloof van de Kerk worden we gered. Alle pogingen om de mens op een andere manier te redden zijn mislukt. Zonder het Kruis en de Verrijzenis, waarvan de vruchten ons door de Kerk bereiken, het Lichaam van Christus, blijft de mens in de kerker van lijden en dood opgesloten zonder er ooit een zin aan te kunnen geven.

Hoe legt u dan uit dat zo veel mensen, met christelijke roots, vaak ook verstandige en gecultiveerde mensen, de Kerk de rug hebben toegekeerd en hun geloof in Jezus Christus hebben opgegeven?

Op het gevaar af om de zaken al te eenvoudig voor te stellen, kun je zeggen dat de Westerse wereld sinds een vijftal eeuwen, sinds het begin van de Moderne Tijden, zich hoofdzakelijk aan het ontwikkelen is onder impuls van twee drijvende krachten.

De eerste drijvende kracht is de wetenschappelijke rationaliteit. We zijn er weliswaar niet slechter van geworden. Maar de wetenschappen hebben ondertussen stilaan het alleenrecht op het rationele voor zich opgeëist. Tegelijk hebben ze religie en geloof uit ons verstand verdreven, naar een hoekje van onze gevoelswereld. Dit is een evolutie waarvoor geen gegronde rechtvaardiging te vinden is en die het geloof enorm heeft verzwakt.

De tweede drijvende kracht is de vrijheid, maar een vrijheid begrepen als autonomie. Deze autonomie komt in aanvaring met een Kerk die – zegt men – haar denk- en handelswijze wil opleggen. Ze heeft ook geen vaste verhouding meer met de waarheid, gezien deze alleen thuishoort in de wereld van de wetenschappen.

Deze cocktail is dodelijk, ook voor christenen, die stilaan in de waan verkeren dat religie onze vrijheid aan banden legt en tot het verleden behoort. Kortom, het loont niet meer de moeite zich met haar bezig te houden, meer nog, ze hoort er doodleuk niet meer bij.

U verwijst naar de wetenschappelijke rationaliteit als oorzaak van het verzwakken van het geloof. Ik denk dat dit enige verduidelijking verdient. Denkt u echt dat de ontwikkeling van de wetenschappen in de laatste eeuwen het nu moeilijker maakt om te geloven?

Neen, dat bedoel ik niet. Ik wilde er alleen op wijzen dat er nu een wijd verspreide visie bestaat, vooral in de wetenschappelijke wereld, die aanneemt dat er maar één methode is die ons in staat stelt om zekere kennis op te doen: de door de natuurwetenschappen gebruikte methode (samengevat: waarnemingen van de realiteit, hypothese om de waarnemingen te verklaren en proefondervindelijke verificatie van de hypothese).

Indien deze weg de enige is om waarheden te kennen, dan blijft het geloof los van de waarheid verweesd achter. Zo kwijnt het weg. Het wordt zelfs aangevoeld als fake, irrationeel, zoals ik in het begin van het interview al zei. En nu wil ik eraan toevoegen dat niet alleen het geloof maar ook de fundamenten van ons sociaal leven (ethiek, mensenrechten, enz.) dreigen te verzwelgen in de moeras van willekeurigheid en irrationaliteit.

Het atheïsme van de 19de eeuw leek door de crisis van de moderniteit haar adelbrieven verloren te hebben. Voert het zogenaamde ‘nieuwe atheïsme’ nieuwe ideeën aan in het debat over het geloof?

Het ‘nieuwe atheïsme’ is fanatiek antireligieus omdat het van oordeel is dat het geloof noodzakelijkerwijze tot intolerantie en geweld leidt. Het zweert ook bij een radicaal materialistisch evolutionisme. In feite is dit allemaal niet echt nieuw.

Het wordt wel op een bijzonder assertieve – laat staan agressieve – manier verkondigd, door een aantal wetenschappers met prestige, die gekend zijn omwille van hun baanbrekend onderzoek (in de fysica, biologie, enz.). Dat contrasteert met hun geslotenheid en onwetendheid inzake religie. Feit is wel dat spijtig genoeg niet weinigen zich door hun antireligieuze, louter materialistische argumenten van de wijs laten brengen.

Een van de basisargumenten dat het ‘nieuwe atheïsme’ graag gebruikt, is een pseudo-argument. We kunnen het als volgt formuleren: de gelovigen beweren dat elk wezen een oorzaak heeft; ook het heelal heeft een oorzaak, die door de gelovigen God wordt genoemd; maar wie heeft dan God gemaakt? In werkelijkheid moet dit probleem anders benaderd worden. De te beantwoorden vraag is: waarom zijn er contingente wezens? Antwoord: omdat er één noodzakelijk wezen bestaat, dit is, een wezen dat uit zichzelf (per se) het zijn heeft en dat oorzaak is van alle andere wezens. Zonder dit wezen, dat we God noemen, bestaat niets.

Een eenvoudig beeld om dit uit te leggen: denk aan een trein met een reeks wagons. De laatste wagon beweegt zich voort dankzij de voorlaatste die hem trekt, de voorlaatste gaat vooruit dankzij de op één na laatste, enz. Je kan daar nog zoveel wagons aan toevoegen, als er aan het hoofd van het konvooi geen locomotief is, die zich uit zichzelf voortbeweegt, zou er nooit enige beweging zijn.

Velen die zich van het geloof hebben afgekeerd zeggen ‘niet (meer) geïnteresseerd’ te zijn. Denkt u dat dergelijke apologetische beschouwingen over de waarheid van het geloof enig impact kunnen hebben op die mensen?

Hoofdzaak om een godsdienstige waarheid aan te nemen is en blijft de innerlijke gesteldheid van elke persoon. Blaise Pascal zei in dit verband dat “er voldoende licht is voor wie wil geloven, en voldoende duisternis voor wie het niet wil” (Pensées 326). Ik ben ervan overtuigd dat deze innerlijke gesteldheid beslissend is (naast de genade van het geloof, natuurlijk).

U wilt daarmee zeggen dat we, om te kunnen geloven, de positieve gesteldheid moeten hebben om open te willen staan voor het geloof. Dat bespreekt u in het 4de hoofdstuk van uw boek. Maar hoe kan iemand deze positieve gesteldheid verwerven?

Het is van groot belang dat hij christenen ontmoet die geloofwaardige getuigen van het geloof zijn, vrouwen en mannen aan wie je krediet kunt geven en die een leven leiden dat coherent is met hun geloof.

Een ander punt lijkt mij ook essentieel. Opnieuw verwijs ik naar Pascal: “de waarheid zonder liefde is niet God, ze is alleen maar een beeld, een afgodsbeeld, dat je niet moet liefhebben noch aanbidden” (Pensées 597). God is Liefde. En dat is het eerste dat we moeten overbrengen, met ons leven als geloofsgetuigen, met onze woorden, dan pas komen de redenen om te geloven. Daar hebben de laatste pausen steevast op gehamerd, in het bijzonder Franciscus.

Om af te sluiten: tot welk publiek is uw boek gericht?

Tot de gelovigen in wie de bekende woorden van Petrus weerklank vinden: “Wees altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft.” (1 Pe 3,15)

Een christen die in staat is voor zijn geloof uit te komen en te verantwoorden waarom hij gelooft, bewijst een grote dienst aan de komende generaties christenen. Hij is een stevige schakel die de continuïteit garandeert van de Kerk en van de missie die Jezus haar heeft toevertrouwd. Wie niet de minste poging onderneemt om van zijn geloof “rekenschap te geven”, loopt in onze ontkerstende wereld het gevaar zelf zijn geloof kwijt te spelen. Zoals iemand met een gammele gezondheid gevaar loopt voor zijn leven, als hij dáár gaat waar een zware epidemie woedt.

Uiteraard richt dit boek zich ook tot eenieder die belangstelling toont voor ons geloof, met de bedoeling hem te laten zien dat de christelijke levensbeschouwing niet irrationeel is, maar uitermate coherent. Dat ze geen simpele voorkeursoptie is omwille van familiale of emotionele redenen, bijvoorbeeld om soelaas te vinden in dit harde leven.

In een notendop: het geloof is ook geloofwaardig voor iemand van de 21ste eeuw die zijn verstand gebruikt.