Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Eluana had niet hoeven sterven

18 november 2009

In het voorjaar laaide een debat in de internationale pers over het geval van Eluana Englaro, een Italiaanse vrouw die, na zeventien jaar coma, werd geëuthanaseerd.

 


In een opiniebijdrage in Trouw heeft aartsbisschop Wim Eijk de procedure rond de tragische dood van de Italiaanse comapatiënte Eluana Englaro vanuit medisch-ethisch perspectief belicht. Hij concludeert dat de vrouw, die zeventien jaar in coma lag, ethisch gezien is gedood.

 

Mgr. Eijk heeft zijn bijdrage geschreven als bisschoppelijk referent voor medisch-ethische zaken. De aartsbisschop van Utrecht, afgestudeerd arts en moraaltheoloog, vindt het belangrijk de spraakmakende zaak rustig op de feiten te beoordelen.

 

Feit is dat Eluana na een auto-ongeval zeventien jaar in een aanhoudende vegetatieve staat verkeerde. Zulke patiënten ademen zelfstandig, slaan hun ogen op, reageren op bepaalde prikkels en hebben een slaap- en waakritme. Door vocht- en voedseltoediening via een maagsonde kunnen zij soms tientallen jaren in leven blijven. Contact maken met de patiënt gaat echter niet.

 

Na jarenlang procederen door haar vader is Eluana naar een ziekenhuis gebracht waar de vocht- en voedseltoediening is gestaakt, waarna zij vrij snel is overleden. Om te beoordelen of er sprake is van levensbeëindigend handelen past Eijk het proportionaliteitsbeginsel toe. Dat gaat er vanuit dat de voordelen van de behandeling in verhouding moeten staan tot de nadelen. Op grond van dat beginsel wijst de Kerk bijvoorbeeld nodeloos rekken van menselijk leven af. Waar echter eenvoudige en niet bezwarende handelingen bewust achterwege gelaten worden, moet men veronderstellen dat het de bedoeling is leven te beëindigen, aldus Eijk.

 

“Het staken of achterwege laten van geproportioneerde behandeling waardoor de patiënt sterft, is ethisch gezien gelijkwaardig aan levens beëindigend handelen door toediening van een dodelijk middel”, schrijft de arts-ethicus.

 

Mgr. Eijk geeft het voorbeeld van het staken van kunstmatige beademing in een geval waarbij vaststaat dat de kans op herstel van het bewustzijn heel laag is. In zulke gevallen wordt beademing mede vanwege de risico’s en complicaties een vorm van “ongeproportioneerd levensverlengend handelen”. Dat de patiënt door het stopzetten van de beademing sterft, is ethisch gezien niet gelijkwaardig aan levensbeëindigend handelen. Eijk: “De dood is dan niet de intentie om van verdere behandeling af te zien. Er komt een moment waarop aanvaard moet worden dat menselijke mogelijkheden hun grenzen hebben.”

 

Het verschil met de dood van Eluana is volgens Eijk dat vocht- en voedseltoediening via een maagsonde geproportioneerd was omdat er, voor zover bekend, nauwelijks complicaties waren. Het toedienen van fundamentele levensbehoeften is op zichzelf altijd geproportioneerd, maar de wijze waarop dat gebeurt kan ongeproportioneerd zijn of worden wanneer complicaties optreden. Alles wijst erop dat dit laatste bij Eluana Englaro niet het geval was. “De voedsel- en vochttoediening via de maagsonde was in haar situatie een geproportioneerd middel om het leven in stand te houden. Daarom stond het staken ervan met als gevolg dat zij overleed, bij haar ethisch gelijk aan levensbeëindigend handelen”, aldus mgr. Eijk.

 

De bisschop waarschuwt dat de term “vegetatieve staat” onterecht de indruk wekt dat zulke patiënten slechts een “plantaardig leven” rest. Het feit dat af en toe mensen die in een persisterend vegetatieve staat verkeren soms na vele jaren weer tot bewustzijn komen, toont aan dat het wel degelijk levende mensen zijn, benadrukt hij. Daarom komt het in leven houden van deze mensen niet neer op kunstmatig verlengen van de terminale fase of het stervensproces, zoals sommigen menen.

 

Mgr. Eijk toont begrip voor de vader van Eluana, voor wie de situatie van zijn dochter emotioneel zeer belastend was. “Hij kon haar situatie niet aan. Zijn onmacht en verdriet over haar toestand kan men zich indenken”, aldus Eijk. Toch waarschuwt hij dat de gevoelens van familie of andere omstanders desondanks niet bepalend mogen zijn voor de beslissing om het leven van patiënten wel of niet in stand te houden, hoe begrijpelijk die ook zijn. “Dit aspect mag geen rol spelen bij de afweging of levensverlengend handelen al dan niet geproportioneerd is”, aldus Eijk.

 

Mgr. Eijk is aartsbisschop van Utrecht. Hij is dr. in de Geneeskunde en in de Filosofie en licentiaat in de Theologie, en was ook vroeger lid van de Internationale Theologencommissie. Deze tekst is in de Nederlandse media verschenen. We hebben hem overgenomen vanwww.medische-ethiek.nl .